Gesprek met Franca Treur over religie, familiebanden en de sixties.
‘In het huis waar ik opgroeide, leidden we een doodstil leven, op een doodstille plek niet ver van de zee. Dat leven paste bij ons. Dat soort mensen waren wij. Wij lieten ons de stilte niet afnemen door stereotorens, radio’s of televisies. Onze oren waren geschapen om te luisteren naar het schikken van de bladeren aan de bomen, naar het suizen van de leidingen. ‘s Nachts was er de wind die blies waarheen hij maar wilde, en als die zich rustig hield waren er de kikkers, de uilen en de katten van de Verhagens. Katten riepen ‘s nachts machtig interessante dingen naar elkaar. Om zes uur begon onze haan, die nooit stopte voor ik op school was. Soms hoorden we een scheepshoorn, het mooiste geluid dat er bestaat.’ (blz. 16) Verder in het boek merkt Gina op: ‘Geluisterd werd er alleen naar het ruisen van elkaars zenuwen.’ (blz. 42)
De verandering van de stilte van sereen naar benauwend vond ik interessant.
Franca: ‘In deze tijd kunnen we enorm naar de stilte verlangen, naar zo’n stilte waar de apparaten niet komen. Geen gekrijs, geen computergeluidjes of wat dan ook aan artificieels. Mensen gaan zelfs naar resorts zonder wifi. De stilte die vaak wordt geassocieerd met het platteland heeft ook echt iets romantisch. Het is zeker niet zo dat het voor een kind alleen maar saai is. Gina groeit erin op, de stilte is voor haar een gegeven. Daarom heeft Gina geleerd om zo goed te luisteren en kan ze van alles in de stilte onderscheiden. Als kind heb je daar natuurlijk nog geen oordeel over want dat is hoe de wereld voor jou is. Pas later komt Gina erachter dat het wel erg stil was thuis. Kinderen ervaren heel extreme situaties als normaal als ze niet anders gewend zijn. Pas als ze bij anderen over de vloer komen gaan ze vergelijken.
Die stilte heeft natuurlijk ook een andere kant en gaat Gina beklemmen op het moment dat ze van thuis weg wil. Als ze na een ruzie met tante Ma in bed ligt hoort ze dezelfde geluiden, maar dan is er niets meer aan. Nog weer later, Gina is bijna veertig wanneer ze terugkeert, valt ze wel heel plotseling in de stilte terug. Als radiopresentator leidt ze gewoon een modern leven in de stad, maar nu gaat ze als het ware terug in de tijd. Ze denkt dan op een ironische manier bij zichzelf: ‘Nu moet ik zeker over mezelf gaan nadenken’ maar dat doe je automatisch.’
‘Zelfs de mensen die ze interviewde zeiden het. Draait jouw leven om het laboratorium, vroeg Gina hun. Om de camera? Om de poëzie? Maar nee. Om familie en vrienden. Altijd. Het tijdperk van de allerindividueelsten was voorbij. Men had zich plotseling weer herinnerd dat datgene wat het leven de moeite waard maakte, de anderen waren. Maar waar waren die anderen? Vroegen zaten ze allemaal bij je in de kerk, op de vereniging of in de partij. Nu zaten ze allemaal achter hun eigen computerscherm.’ (blz. 105)
‘Na de versnippering van de verzuiling zijn we vooral terecht zijn gekomen in een meritocratische prestatiemaatschappij, waarin je met name schittert door successen te vergaren. Gina heeft zichzelf noodgedwongen aan haar milieu moeten ontworstelen om te kunnen excelleren. Maar als ze succesvolle gasten interviewt; kunstenaars, schrijvers en wetenschappers, geven die aan dat het belangrijkste in het leven hun familie is. Ik vond dit een bittere fait accompli voor haar, heb je die er bewust in gelegd?’
Franca: ‘Ik denk dat kunstenaars zich over het algemeen wel identificeren met hun kunst en hun kunstenaarschap, maar dat dit vroeger sterker was. Vooral in de jaren zestig, toen mensen zich massaal losscheurden van de familie en de kerk, en van de sociale structuren die er toen waren. Mensen in de grote steden voelden zich echt bevrijd en gingen op andere manieren (los van hun familie) met elkaar samenleven, of juist alleen. Mensen geloofden in het bezitten van een eigen unieke persoonlijkheid, los van oude collectieve waarden. Kunstenaars gingen individuele kunst maken. De jaren zestig was het tijdperk waarin je jezelf volledig met je kunst kon identificeren. Maar goed, nu kijken we terug op die periode als te ver doorgeschoten. Vooral de kinderen van hippies schijnen weer te neigen naar traditionele waarden zoals het huwelijk. Ik vind dat persoonlijk ironisch.’
‘Waarom vind je dat ironisch?’
Franca: ‘Ik heb me losgemaakt van mijn geloof, maar was daar niet de eerste in. Ik heb veel voorgangers uit de jaren zestig die zich hebben ontworsteld en loop daar voor mijn gevoel altijd een beetje achteraan. Het gevoel dat het om je eigen kunstenaarschap gaat heb ik best wel sterk, zoals mensen dat destijds in de sixties hadden. Ik luister veel naar de radio. Wanneer kunstenaars en wetenschappers worden geïnterviewd, hoor ik ze vaak zeggen dat hun leven uiteindelijk om familie draait, niet om hun werk. Dat zegt iets over deze tijd.’
Ik hoor van veel mensen uit de sixties en de seventies (lees: mijn moeder en haar beste vriendin) dat we inderdaad conservatiever zijn geworden. Hoe denk je dat dit komt?
Franca: ‘Ik denk dat we inmiddels hebben gezien dat we onszelf op een behoorlijk rigoureuze manier van die structuren hebben losgemaakt. We denken nu: ‘Shit, er is helemaal niks meer over’. Geen kerk meer om bij te schuilen. En alle politieke partijen zijn versplinterd. De instituties die er waren, waren misschien beknellend, maar we hebben er niks van over gelaten. Alles is kapot. Dus je moet het allemaal zelf doen, wat trouwens ook volop gebeurt, er zijn genoeg initiatieven op allerlei vlak, maar die zijn vaak tijdelijk en je kan je er gemakkelijk weer aan onttrekken. Tegelijkertijd maakt de technologie ons nog individualistischer. We werken allemaal met computers, op onze eigen particuliere schermen. In onze dienstenmaatschappij werken veel mensen niet meer voor een vast bedrijf. Ze zitten thuis, onzichtbaar achter hun eigen scherm te werken. Ze zijn los in te huren. Dat vinden we weer erg individualistisch. En iedereen zit er natuurlijk ook van te balen, dus familie (het enige collectief dat overeind is gebleven) is weer in.
Je ziet geregeld reclames voorbij komen van mensen die om een grote tafel zitten, met kaarsen aan en een arm om elkaar heen. Dat zijn ook de momenten die we vereeuwigen. Als je in iemands huis komt zie je vaak een wandje met foto’s van familie, vrienden en vriendinnen, als teken: ‘Kijk, ik ben ingebed in een sociaal netwerk.’
(Gina over haar werk bij de omroep) Het was een wereld voor vrijzinnige en ambitieuze mensen, spugend op regels en gewoonten, het was een wereld voor Gina. En die wereld was zo ver weg van het huis van haar jeugd, van de tantes, dat ze er prettig zeker van was dat ze nooit meer terug zou vallen in haar eigen verleden. Maar na een tijdje kwam ze erachter dat het er allemaal zo vrij niet was, dat er ongeschreven regels waren, voorgeschreven opinies over goede smaak, en een voorkeur voor hoge cultuur – alles was onbegrijpelijk en onverkoopbaar. (blz. 154)
Gina slaagt erin om zich los te maken van de bevindelijk gereformeerde cultuur en gaat de vrijheid tegemoet. Vervolgens komt ze er in Hilversum achter dat de omroepwereld ook allemaal geschreven en ongeschreven regels kent. Eerst is er de strenge dominee, daarna hangt de dreiging van Adorno in de lucht. Hierdoor kreeg ik de indruk dat ze na het enorme gevecht wat ze heeft geleverd, uiteindelijk van een koude kermis thuiskomt.
Franca: ‘Overal waar mensen samen zijn, worden er regels opgesteld en machtsverhoudingen uitgevochten. De omroep die hier wordt beschreven heeft veel weg van de VPRO, en die heeft er net zo goed last van. In de praktijk gelden daar ook normen over smaak, over wat echte kunst is, wat je wel en niet belangrijk moet vinden. Alles wat commercieel is, is uit den boze. Als je je net hebt ontworsteld aan een wereld met strenge regels, zie je die regels daarna (tot je verrassing) overal. Wat je aangaf over die koude kermis is misschien wel waar. Als je eenmaal de vrijheid hebt, is het de vraag of je ermee kunt leven en dringt de vraag zich op hoe je die vrijheid moet invullen. Dan ontstaat de existentiële crisis.’
Ongetwijfeld waren er mensen die dit hier zouden zien als een diepere manier van leven dan de tv maar weer aanzetten of voor de zoveelste keer je telefoon checken, al die bezigheden die je aandacht afleiden van jezelf. Stilteretraites waren behoorlijk populair. Even aan de consumptiemaatschappij ontsnappen, zodat je er straks weer, geestelijk opgeladen, met goede moed aan deel kunt nemen. Maar toch, haar eigen onrust kwam Gina eerlijk gezegd vitaler voor, actiever en interessanter dan de grafrust van de tantes. Onrust was de levenskracht, het verschil tussen verlangen en verveling, tussen leven en dood. (blz. 227)
Deze passage sprak me aan omdat ik me veilig voelde in de steden waar ik heb gewoond, toen ik terug viel in de stilte van mijn thuisfront merkte ik dat deze heel… (Franca: ‘agressief vond?’) Ja, ik vond dat er meer spanning van de stilte uitging dan van de stadse geluiden om me heen. We zien onrust meestal als iets negatiefs, maar Gina kent het een positieve betekenis toe. Ze beschouwt onrust juist als levenskracht.
Franca: ‘Het punt met de stilte is dat je er altijd iets mee moet. In de stad hoef je niet op het geluid te reageren. Het is er gewoon, en het leidt je af op een onnadrukkelijke manier, zodat je je minder bewust bent van jezelf. Zoals een tv ook doet, die zorgt voor prikkels waarop jij kunt reageren. In de stilte merk je ineens dat er niets gebeurt als je zelf niet iets doet. Er wordt van jou een houding verwacht. Gina voelt zich gedwongen om over zichzelf na te denken. Dat doet ze en het levert haar op den duur ook nog iets op, maar ze doet het met tegenzin. Het is de gangbare mode om over de stilte als geruststellend te schrijven, ik vond het wel leuk om er iets anders over te vertellen. Er is meer over te zeggen dan dat het zo fijn is. Te veel stilte maakt je een gevangene van jezelf, voelt alsof je alvast in je kist bent gaan liggen. Te veel stilte is grafrust.’
‘Gina had steevast gevoeld dat tante Ma haar tegenwerkte, niet in eerste instantie omdat het goed of gezond voor haar werd geacht, maar omdat het paste bij tante Ma’s leerstellige ideeën over wat een gereformeerde manier van leven was. En ook nu stonden ze kil tegenover elkaar. Tante Ma’s ziekte veranderde niets.’ (blz. 208)
Het terugkerende conflict met de tantes schuilt er vooral in dat de bevindelijk gereformeerde cultuur Gina’s levenslust en wil om te leven in de weg zit. Het feit dat ze in zonde is geboren, wordt er voortdurend door tante Ma in gewreven, die wel een goddelijke ervaring heeft gehad en van haar plekje in de hemel verzekerd is. Pas helemaal aan het einde schemert er wat liefde voor Gina door (Franca met geamuseerde pretlichtjes in haar ogen: ‘Als ze niks meer kan en er niets meer van haar uitgaat)’. Ik vond het moeilijk dat tante Ma zo gesloten was, ze geeft geen spat mee. Heb je haar expres zo’n wooden karakter gemaakt?
Franca: ‘Het is niet per se haar karakter alleen, zo gaat het min of meer in een gereformeerde gemeenschap met zo’n vrouw die helemaal in God is. Tante Ma is een archetype in die wereld. Zij kan geen millimeter van haar standpunt wijken, want dan komt God niet meer aan zijn eer.
Tante Ma heeft de ruimte niet om toegeeflijk te zijn. Tegelijkertijd is haar verhaal ook tragisch, want haar leven ligt vast in die manier van denken. Het laat geen enkele ruimte voor iets anders. En dus ook niet voor haar eigen twijfels. Zij moet het ook maar doen met die godservaring die ze op haar zestiende heeft gehad en daarop blijven vertrouwen.’
‘De ware tragische figuur was tante Sjaan, die daarin niet had kunnen geloven. Die niets had om zich te verheffen. Van morgengloren tot en met avondschemer moest ze het doen met wie ze was: een verloren zondaar met een doodsaai leven en uitzicht op de hel. Ergens was het maar gelukkig dat ze al een tijdje geen coherente gedachten meer had. Lang aan tante Sjaan denken maakte Gina treurig.’ (blz. 228)
Ik vond Gina’s perspectiefwisselingen mooi. Als kind hunkert ze naar de goedkeuring van de tantes en voelt ze zich voortdurend schuldig, maar tegen het einde had ik het idee dat ze meer compassie voor ze voelde omdat haar tantes altijd in zo’n kleine, begrensde wereld hebben geleefd.
Franca: ‘Ik vond het fijn om ieder hoofdstuk van perspectief te wisselen en ze te laten botsen. De werelden van het moderne stadse leven en die van de tantes laten zich gewoon niet verenigen. Dan botsen ook de ideeën over de tantes. Als kind ben je loyaal aan je familie, zij vormen jouw wereld. Daarna komt het verzet. In Ina’s leven maar tot zekere hoogte, want tegen mensen die jou liefdevol in huis hebben genomen, ga je niet ontzettend rebelleren. Na het losmaken komt de verzoening. En inderdaad, dan pas kan ze over hen denken als individuen met keuzemogelijkheden. Ze voelt het ook als haar plicht om hen te beschermen.’
(Over haar vriendin Frida) ‘Ik begreep haar niet precies, maar liet het passeren, mijmerde dat ik voor het eerst lang met iemand sprak die niet christelijk was. Maar er was geen afstand tussen ons, ik voelde juist dat Frieda me vertrouwde, en ik bloosde vanbinnen, zo’n heerlijk gevoel gaf het om vertrouwd te worden.’ (blz. 282)
Dit vond ik een interessante passage omdat het lijkt te zijn waar de schoen wringt qua Gina’s religieuze overtuiging. Er is zoveel angst bij haar ingeboezemd, het is haar zo ingepeperd dat ze een zondaar is, dat ze bijna van haar stoel valt wanneer Frida haar zomaar vertrouwt.
Franca: ‘Vertrouwen is inderdaad precies de kwestie. Als je van jezelf hoort, weet en hebt geïnternaliseerd dat je slecht bent, dan ben je ook niet iemand die zomaar iemands goedkeuring of vertrouwen verdient. Dat probleem heeft ze het hele boek door. In haar relatie met Jean-Paul ook, zijn liefde kan ze niet verdragen, want ze heeft niet het gevoel dat ze iemand is die je zomaar kunt liefhebben. Het feit dat Frieda haar vertrouwt is een compliment over haar karakter, maar als je slecht bent of jezelf zo ervaart, verdien je dat vertrouwen gevoelsmatig niet en ontstaat er een discrepantie. Die discrepantie maakt je verlegen.’
(Over haar ex-geliefde Jean-Paul) ‘Gina begon te begrijpen dat ze een deel van hem tot leven had gewekt en dat het op een dankbare manier van haar hield, omdat het nu eenmaal zijn bestaan aan haar te danken had. Niet omdat hij haar zag. Hij voorzag niet in de behoeften van haar ziel. De leegte in haar onderbuik kon niet door hem – of door welke man dan ook – worden opgevuld. Wat kon je daaraan doen? Weet-jij-het-weet-ik-het?’ (blz. 84)
‘Je beschrijft verschillende relaties die Gina heeft gehad, maar de mannen zijn zoekende zielen. Jean-Paul is heel onzeker, Gerard zit in hun studententijd bij een oud echtpaar te beschimmelen. Ze zijn aanhankelijk en willen allemaal met haar trouwen. Ik betrapte mezelf erop dat ik hoopte dat er weer iets goed zou komen via de liefde, maar mannen zijn in het boek ook geen oplossing. Bieden geen soelaas.’
Franca: ‘Nee, op het moment dat je geen liefde kunt ontvangen gaat dat niet. En als je zelf zo’n grote stap hebt gezet; de wereld loslaten waarin je je thuis hebt gevoeld, dan ben je natuurlijk altijd autonomer dan die mannen die dat niet hebben gedaan. Ik weet niet of haar autonomie een relatie in de weg staat, ik denk eerder dat ze de liefde niet kan verdragen omdat ze zichzelf niet ziet als iemand die je kunt liefhebben.’
‘Haar groeiende kennis van religies had haar verlost van de angst het verkeerde te doen. Ze werd ‘s morgens wakker en keek om zich heen en dacht: gelukkig, het is allemaal niet waar. Niemand noteert mijn gedachten, niemand weet van mijn dromen. Ik heb vannacht geen kwaad gedaan […]. Na die jaren gebeurde het natuurlijk vaak genoeg dat ze daar ’s ochtends helemaal niet meer aan dacht, maar die ruimte van opluchting was er nog steeds. Een onnoemlijk groot geluk, dat als een lichtstraal haar leven was binnengedrongen en haar ziel had opgeklaard, waardoor ze ongelofelijk dankbaar was (maar wie moest je bedanken?) (blz. 342)
Ik vond dit een mooie, genuanceerde reflectie op die existentiële paradox. Het atheïsme heeft haar verlost, maar er is ook een leegte die meteen zijn intrede doet.
Franca: ‘Het Bijbelse verhaal is enerzijds gruwelijk, en al helemaal als je in de uitverkiezing gelooft (dat God al voor je geboorte weet of Hij je zal redden of verdoemen). Anderzijds is er een troostende kant, omdat het een verhaal is waar al zoveel mensen in hebben geloofd en nog in geloven. Het geloof is verbonden met jouw voorouders. Die lange traditie geeft het al een soort authentieke spiritualiteit. En dan zijn er de gevoelens van warmte die je ervaart als je met elkaar zingt in een bomvolle kerk, terwijl de wind om de muren raast. Dus het geloof naast je neerleggen voelt ook als een verlies.’
Denk je dat het collectieve aspect van religies de reden is dat er wereldwijd nog zoveel mensen in God geloven?
Franca: ‘Ik denk dat er veel redenen zijn om wel of niet in een God te geloven. De belangrijkste: dat je ouders het ook deden. De meeste religieuzen hebben het geloof met de paplepel meegekregen, zijn erin gemarineerd. Het geloof hangt samen met jou; hoe je naar de wereld kijkt, welke mensen je kent. Je complete thuisfront hangt ermee samen. Dan is loslaten van religie niet alleen het loslaten van een idee maar ook van je thuisgevoel. Het is de reden waarom veel refo’s, die misschien anders over sommige dingen denken, toch geen twijfels uiten. Als het puntje bij het paaltje komt heb je buiten die refozuil geen vrienden, dus blijf je er maar bij. Als je zo’n groep verlaat, wordt dat beschouwd als een vorm van verraad.’
Ik ben er nooit uitgekomen hoe ik met gereformeerde vriendinnen discussies moest voeren, ben altijd bang dat het tegen het zere been is.
Franca: ‘Ik zou niet al te veel rekening met hun gevoelens houden. De meeste christenen verwachten van een ongelovige niets anders dan dat je hen vragen stelt en confronterende dingen zegt. Ze worden op de middelbare school al weerbaar gemaakt voor dergelijke confrontaties met ongelovigen. Ik beschrijf die studentenvereniging Armaturam Dei toch? Dat betekent ‘wapenrusting Gods.’ In feite voelen reformatorische studenten zich soldaten. Ze dragen de helm der zaligheid, het schild van het geloof en het zwaard van Gods woord, klaar voor het gevecht tegen de onchristelijke wereld. Ze groeien op met het idee dat de vijandige buitenwereld erop uit is om hen het geloof te ontnemen, maar dat wordt hen natuurlijk verteld om die zuil in stand te houden.’
Toen ik het Hoor nu mijn stem las moest ik denken aan Offred uit The Handmaid’s Tale omdat Gina’s bewustzijn langzaam naar de oppervlakte komt. Ik wilde in eerste instantie vragen of je het bewust als een stream-of-consciousness hebt geschreven waarin ze eindigt als atheïst, maar realiseerde me toen dat het best een arrogante premisse is om te veronderstellen dat haar bewustzijn pas dankzij de academische wereld ergens op begint te lijken.
Franca: ‘Je zou ook kunnen stellen dat het haar niet gelukt is om zichzelf in de wetenschap of de omroepwereld te vinden, maar wel – via een omweg langs werelden waarin ze leert te analyseren – als ze terugkeert naar huis. Ze kan zichzelf dan pas echt doorgronden, want daar dwingt de situatie tot reflectie. Zelfs op de radio gaat het niet om haar, daar is ze dienstbaar. Ze leeft in een wereld waarin iedereen een mening heeft en mensen allemaal weten hoe de wereld in elkaar zit, en hoewel ze daar veel van kan leren, moet ze haar eigen positie zelf uitzoeken. Ze kan het niet door de ogen van anderen oplossen.’
Sommige schrijvers zien een roman als een intellectuele exercitie en werken met absurde settingen of plastische personages, jouw karakters zijn altijd levensecht. En de balans tussen licht en duisternis in het leven van Gina vond ik herkenbaar; met mooie en verdrietige momenten. In die zin zou je over alles kunnen schrijven, maar je bent toch teruggekeerd naar dit thema.
Franca: ‘Dat levensechte lees ik zelf altijd graag. Ik vind het trouwens ook altijd wel bewonderenswaardig als mensen hun ideeën uitdenken. Ik probeer mijn ideeën in mijn verhaal te integreren, zodat je er een beetje overheen kunt lezen. De tweede laag is voor degene die zich verdiept. Een roman kan voor mij niet puur uit ideeën bestaan, maar ik kan het bij anderen wel interessant vinden, mits het goed gedaan is. Grunberg kan bijvoorbeeld iets tot zijn uiterste consequenties doordenken en daar een karakter in laten meegaan. Maar zijn dialogen en gedachten zijn dan vaak behoorlijk absurd. Ik hou ervan als je de mensen hoort praten, en dat je als lezer je eigen gedachten soms terugziet, maar dan goed verwoord. Dan kan een boek je raken.’
‘Verder had ik met Dorsvloer vol confetti het idee dat ik aan de buitenkant bleef en de echte thema’s niet aan durfde te snijden. Bijvoorbeeld hoe de bevindelijk-gereformeerde theologie wil dat je naar jezelf kijkt, en wat de consequenties in je verdere leven zijn van die blik. Die harde blik. Dat is voor mij een kwetsbaar thema. En dat kwetsbare aspect, daar schuilt het verhaal natuurlijk in – maar ik wist dat toen nog niet, of misschien had ik een vermoeden, maar durfde ik toen nog niet de diepte in. Ik vond het nu nog steeds wel eng, maar ik wist dat in die kwetsbaarheid het verhaal school, daar zit de diepte van iemands karakter in. En ik was er nieuwsgierig naar. Het zijn vragen die ik zelf natuurlijk een beetje had. Als je je eigen vragen analyseert aan de hand van een personage schept dat duidelijkheid, en duidelijkheid is er een beetje boven staan. Het resultaat is dat je aan het eind van dat proces een tekst hebt. Die geeft op een bepaalde manier rust. Bovendien kun je vervolgens je eigen patronen herkennen als ze zich voordoen. Het was geen bewust proces, maar ik herinner me wel een moment waarop ik dacht: ‘Nou, ga er maar diep in.’ Misschien dat ik nu meer aandurf.’
Tante Ma hoort alleen de stem van God, Jean-Paul hoort vooral de vogels. Ik had sterk het idee dat Gina het boek lang niet wordt gehoord. En vroeg me af of het roodborstje op de kaft dit symboliseert. Ik vind het zowel mooi als pijnlijk dat hij zijn spiegelbeeld ziet maar zijn snavel in het water heeft.
Franca: ‘Ik zie de twee verhaallijnen daar wel in terug. Ina’s nieuwe naam Gina komt met een nieuw leven. Dat is een heel christelijk gegeven, als je echt bekeerd bent tot God kreeg je in de Bijbel een nieuwe naam. Zij heeft een omgekeerde beweging gemaakt.
Het ene vogeltje is echt, de ander is een schaduw. Maar het is moeilijk te zien welke echt is. Want is de volwassen Gina de schaduw van het kind Ina of andersom? Je zou ook kunnen zeggen dat hij zichzelf aanvalt in de spiegel, dat is natuurlijk wat Gina voortdurend doet, tegen zichzelf vechten. Roodborstjes schijnen dat ook te doen als ze zichzelf in de spiegel zien. Je kunt er veel inzien. Een dominee vertelde mij onlangs: ‘Ja, dat roodborstje spreidt zijn vleugels maar drinkt nog steeds uit de bron. Mooi toch?’
Fotocredit featured foto: Hüsne Afsar van Hüsne Afsar Photography