Lieve Natascha,
Het was 27 Januari 2015 precies zeventig jaar geleden dat Auschwitz werd bevrijd. Na de dodenherdenking komt 5 mei, de dag waarop we vieren dat de Duitsers met de komst van de Geallieerden de aftocht bliezen. Ik vind dat een goede gelegenheid om je, in navolging van je vader, een brief te schrijven. Een naoorlogse brief van een Nederlands meisje aan een Joods meisje. Al klopt die titel niet, want de volledige titel zou eigenlijk iets in de geest van “Brief van een Nederlands/Indo-ergens-rooms-katholiek-neo-marxistisch maar atheïstisch meisje aan een Nederlands/Pools-ergens-joods-zionistisch maar atheïstisch meisje moeten zijn”. De verkorte versie van de titel is ironisch, het impliceert een cruciaal verschil tussen ons, terwijl ik me het afgelopen jaar met niemand zo intens verbonden heb gevoeld als met jou. Maar deze brief staat in het teken van de derde generatie.
Want we zijn inmiddels drie generaties verder. De eerste naoorlogse generatie leefde in het tijdperk van de wederopbouw. Daarna kwamen de babyboomers, die enerzijds opgroeiden in het tijdperk van de psychedelische flowerpower en zich anderzijds kapot hebben gewerkt (de kinderen die alles goed moesten maken) en tenslotte kwamen wij – de derde naoorlogse generatie, – voor zover ik het begrepen heb lopen we het risico om in dit leven nog zowel het Armageddon, een cyber-oorlog als een Atlantis mee te maken, als we voor die tijd tenminste niet zijn getransformeerd tot Sims die half bewusteloos leven in Silicon Valley.
Het is inmiddels 70 jaar geleden dat iemand na de bevrijdingsroes zijn laatste beetje energie heeft verzameld, zich heeft omgedraaid en met een bezem is begonnen om de smeulende puinhoop van het naoorlogse Nederland bij elkaar te vegen. Ik heb een aantal keer geprobeerd om een recensie te schrijven waarin De Derde Generatie, kleinkinderen van de Holocaust, volledig tot zijn recht zou komen. Ik wilde beschrijven hoe jij met een onderzoekende geest en vlotte pen een indrukwekkend portret hebt geschilderd van je generatiegenoten, voor wie de desastreuze effecten van de Tweede Wereldoorlog nog dagelijks voelbaar zijn. Dit is een prachtig boek waar jij er als een doorgewinterde levenskunsternares in bent geslaagd om het oorlogsverleden, wat zo intrinsiek met je familiegeschiedenis is verweven, zonder scrupules, eufemismen of verdere plichtplegingen te beschrijven. Je deinsde nergens voor terug. Je schreef vanuit je hart. En ik heb in één ademtocht gelezen. Maar de recensie wilde maar niet lukken: niets was goed genoeg.
De letters Voor Natascha verschenen al snel boven mijn scriptie, want vanaf het moment dat ik je vertelde dat mijn afstudeeronderzoek over totalitaire regimes ging heb je er als een Hermelien Griffel bovenop gezeten en zelfs meer ongeduld laten doorschemeren dan mijn oma (volgens mijn oma studeer ik al sinds het Pleistoceen). Ik denk niet dat ik ooit goed onder woorden zal kunnen brengen hoe hartveroverend ik de combinatie van je bemoedigende hartjes en subtiele duwtjes vond. Ik vind het fantastisch dat ik me nu eindelijk kan voorstellen hoe het voelt om een zus te hebben.
De afgelopen maanden heb ik me ingegraven tussen stalinistische en nazistische regimes om met behulp van politieke dwarsliggers als Foucault en Althusser de indoctrinatie die totalitaire regimes toepassen te analyseren. Tijdens mijn onderzoek kwam ik vooral boeken van voormalige slachtoffers van de Sovjet-Unie tegen, die het tot hun levenstaak hebben gemaakt om het geraffineerd giftige karakter van het totalitarisme te ontmantelen (de mensen, niet de boeken, misschien de boeken ook). Ik was diep onder de indruk van deze kritische denkers, die zowel de propaganda, systematiek als de methodes van het nazisme en communisme met een vastbesloten precisie hebben ontleed, om zo de wortels van het totalitarisme bloot te leggen. Zoals Stanley Bill het in Totalitarian Speech verwoord: “Totalitarian power has two primary means of social control at its disposal: violence and the discourse of propaganda. Violence is indespensable – and a literary scholar can do little to resist it. However mighty the pen, the sword may always cut off the hand that clutches it. But if a totalitarian regime can brainwash an entire society, then violence becomes increasingly superfluous. According to Glowinski, literary scholars and other intellectuals have an important role to play in resisting this process. By revealing how totalitarian speech functions, they can expose the mechanisms of manipulation, rendering them less persuasive or even ineffectual”. In andere woorden samengevat als: We Shall Deconstruct Them, Those Bitches.
Weet je wat ik in die poel van horror ontluisterend vond om opnieuw te ontdekken? Dat het hele proces van vernietiging begint met de verminking van de taal. De taal gaat er eigenlijk als eerst aan. Ze gebruiken onze taal om wortel te schieten. De nazi’s en de sovjets hebben de taal tot een instrument van propaganda gemaakt, en in dat proces hebben ze het vervormd, verwrongen en vernietigd, natuurlijk met als doel om mensen te hersenspoelen. Een totalitair regime is een virus wat parasiteert op dehumanisering. Pas wanneer ze mensen en masse hebben getransformeerd tot niets dan poppetjes met een touwtje op hun rug, kunnen ze groeien. En dan begint het: het zwart maken. De heksenjacht. Black scapegoating. Zoals Margaret Atwood beschrijft in ‘Silencing the Scream’ zijn er griezelige gelijkenissen in dit proces. Plotseling worden een Armeniër, een Antilliaan , een jood, een moslim, een homo of een vrouw tot ‘de ander’ gemaakt, als vijand bestempeld, in een dichotomie gezet. Het voelde dus goed om de verstikkende ideeën die totalitaire ideologieën constitueren en resulteren in discriminatie, uitsluiting en onderdrukking met een literaire bijl te lijf te gaan. Ik was flink aan het hakken, tot je toegaf dat je het lastig vond dat je tijdens lezingen op universiteiten geconfronteerd werd met studenten die jou (zowel tragische als ongelooflijke) familiegeschiedenis benaderden als niets anders dan de zoveelste case study voor een louter intellectuele exercitie. Ik voelde de schaamte tot in het diepste van mijn beenmerg trekken terwijl we langs de Amsterdamse grachten liepen en viel met een klap terug in de realiteit, tussen de brokstukken van de Shoah: niets bracht de miljoenen overleden slachtoffers weer terug, waar was mijn wraaklustige literaire Gestapo filleringspraktijk goed voor?
Ik probeerde je boek in een subversief, rebels en bevrijdend narratief te proppen – de Amerikaanse trots van de 3G Groups te laten doorschemeren -, maar na een poosje begon ik te begrijpen dat ik vastliep. Ik kon misschien wel schetsen wat voor een gigantisch avontuur je hebt ondernomen en er hier en daar wat filosofen op loslaten, maar het voelde niet oprecht om er iets kloppends van te maken. Het lukte me niet om de juiste toon te vinden. Het had te maken met een protest in mijn buik, alsof iets in me zich uit alle macht tegen het laatste leesteken probeerde schrap te zetten. Pas toen ik de column ‘Dit verhaal klopt niet’ van Simone van Saarloos las, realiseerde ik me waar de schoen wrong: ik deed steeds verwoede pogingen om de gruwelijke werkelijkheid van de holocaust en de duizenden stukjes verlies die jij in het kielzog van je familie hebt opgeraapt samen te vatten, maar alle goedbedoelde inzichten en metaforen gingen mank. De woorden werden kitsch.
We gaan het museum binnen. Een muffe geur beneemt ons de adem, maar dat kan ook komen door de gedetailleerde kamptekeningen, oneindig veel Jodensterren in alle Europese talen, stapels blikken Zyklon B en uitvergrote foto’s van naakt uitgemergelde gevangenen. Ik sta oog in oog met een kostuum waar een hakenkruis op is genaaid en wil hem eigenhandig verscheuren. Ik wist niet dat ik zoveel onderdrukte woede in me had. Op de tweede verdieping bekijken we vitrines vol afgepakte brillen, potten en pannen, poppen, kinderkleertjes, protheses, scheerspullen, gebedskleden, koffers met naam en adres er nog op, kilo’s afgeschoren mensenhaar en schoenen, ontelbaar veel schoenen. Bij elk paar hoorde ooit één persoon. Als we uitgelegd krijgen over hoe er zeep werd gemaakt van verbrand mensenvet wordt het me te veel en ren ik naar buiten. Blanche komt achter me aan. Hoe kunnen mensen elkaar dit aandoen? Hoe ziek was de geest die dit bedacht? Waarom? Waarom? Waarom? (74).
Lieve Tasch, ik kan de gruwelen die je familie zijn overkomen niet bevatten, ik kan de werkelijkheid niet doorvoelen en des te meer ik het probeer te begrijpen, des te meer dissociatieve hersenspinsels zich tegen een coherente ordening verzetten. De derde generatie deed me denken aan The Handmaid’s Tale van Margaret Atwood, ondanks dat dit boek tot het domein van de dystopische fictie behoort, herinnerde het me aan het feit dat er een immens verschil bestaat tussen een oorlog herdenken in het kader van een collectief cultureel geheugen of een oorlog zelf te hebben doorstaan, aan den lijve te hebben ondervonden en de dood in de ogen te hebben gekeken. Ik weet niet hoe het voelt om thuis te komen in ruïnes, om alles te hebben verloren wat je dierbaar is. Of hoe het voelt wanneer je als kleinkind van Holocaust overlevenden op straat wordt uitgescholden voor kankerjood en in je gezicht wordt geslagen omdat je een Davidsster draagt.
Voor mij ben jij gewoon m’n Tasch, een ontzettend lieve vriendin met reebruine ogen en hoge klokkenspel tonen in haar stem die scherpzinnige stukken schrijft en hard werkt om haar filmplannen te realiseren. Ik ben gek op de manier waarop je zwarte koffie naar binnen giet, je jezelf eerst duizendmaal verontschuldigt voor je een sigaret opsteekt en op de kurkdroge opmerkingen die je plotseling uit het niets kan plaatsen. Hoewel je in je boek meerdere malen benadrukt dat je overbeschermd bent opgevoed, ben je onverschrokken in de manier waarop je de dialoog blijft opzoeken. Ik vind dat ontzettend dapper, maar volgens mij heb je zelfs nauwelijks door hoeveel lef je hebt. Het feit dat er afgelopen zomer mensen waren die het oplaaiende Israël-Gaza conflict hier in Amsterdam op jou afreageerden maakt me boos. Je bent één van de weinigen mensen bij wie ik me altijd veilig voel. Ik ken niemand die zoveel compassie heeft als jij. Je kijkt door mensen hun opleiding, etniciteit, achtergrond en hersenspinsels heen, recht hun hart in. Je bent de grootste vredesduif die ik ooit heb ontmoet. De volgende persoon die het in zijn hoofd durft te halen om je om wat voor reden dan ook uit te schelden of pijn te doen, heeft de imprint van mijn klauwen voor de rest van zijn leven op zijn gezicht staan.
Een kwartier later lopen we over ‘het’ treinspoor naar Birkenau. Ik was bijna vergeten hoe groot het hier is. Hectares land strekken zich voor ons uit. Je kan een speld horen vallen, de hele groep zwijgt geschrokken. We kijken om ons heen. De barakken staan symmetrisch opgesteld met precies evenveel ruimte ertussen. De doordachtheid van dit alles is hersenverlammend en hartverscheurend. Het is gestopt met regenen. Een waterig zonnetje verlicht het bevroren gras en een zwarte raaf vliegt kraaiend door de lucht. Ik hoor gesnik achter me en ik knijp mijn ogen uit alle macht samen, maar nog steeds laten mijn tranen me in de steek. In plaats daarvan is er weer de woede. Ik word overvallen door een gigantische razernij. Gericht tegen Hitler, tegen de SS’ers, tegen de mensen die dit bedacht hebben, tegen de lafaards die wegkeken en deden alsof hun neus bloedde. Ik ben zo verschrikkelijk boos op de mensen die een heel volk (en niet alleen een heel volk, want vergreet vooral ook niet de zigeuners, homoseksuelen, Jehova’s getuigen en gehandicapten) opzettelijk hebben proberen te extermineren en niet eens geheel onsuccesvol. Ik bal mijn vuist. Het treinspoor leidt naar de plek waar de eerste selectie plaatsvond, meteen na aankomst werd hier beslist over onmiddellijke vergassing of uitgestelde dood (76).
Mijn voetstappen weerklonken in The Garden of Exile van het Joods Museum in Berlijn, om me te laten voelen hoe desoriënterend het moet zijn geweest om na de oorlog een nieuw leven te beginnen. Het voelt als een krampachtige en goedbedoelde maar toch vergeefse poging om een gestalte te geven, waarin ik de schaduw voel van iets wat monsterlijke proporties heeft. Wat is weggenomen en vernietigd, komt niet meer terug. Het is net alsof Nederlanders, wanneer het om een koloniaal verleden of om een genocide gaat, alles doen zolang we maar wel krampachtig om de voldongen feiten heen kunnen blijven dansen. De media kan duistere satire loslaten omdat er honderden asielzoekers in de Middellandse Zee zijn verdronken, dat verandert niets aan het feit dat we ze hebben laten verdrinken. Net zoals onze oorlogsherdenkingen niets veranderen aan het feit dat er 6 miljoen mensen systematisch naar kampen zijn afgevoerd waar ze zijn vernederd, gemarteld en vermoord. Dat maar één vijfde van de Joodse bevolking het heeft overleefd en we dit als Nederlandse bevolking hebben laten gebeuren. Van de 9 miljoen Nederlanders die Nederland toen telden zaten er slechts 25.000 mensen in het verzet. En veel van die dappere bad ass Nederlanders, zoals Walraven van Hall en Helena Kuipers-Rietberg, werden vlak voor de bevrijding verraden. Het feit dat er overal verraders op de loer lagen jaagt me meer angst aan dan een portret van snorremans zelf. In de woorden van Hannah Arendt: “The sad truth is that most evil is done by people who never make up their minds to be good or evil”. Ik probeer er een samenhangend narratief van te maken, maar het klopt niet. Het blijft te ziek om te bevatten.
In het Nederlandse paviljoen bekijken we foto’s van de Joodsche wijk. De plek waar ik vier jaar lang studeerde, bij het Waterlooplein, komt bijna op elk plaatje terug. Ik denk aan hoe mij studiegenoten steeds praatten over hoe ‘chill’ de locatie van de filmacademie was, midden in het centrum van Amsterdam. Ik vond dat ook prettig, omdat ik tussen de colleges door kleren kon kopen bij de H&M of koffie kon drinken bij de Coffee Company, maar ik kreeg nooit uit mijn hoofd dat mijn school op de plek stond waar ooit een bloeiend joods leven was, waar op een paar monumenten na, het Joods Historisch Museum en één synagoge, niets meer van over is (80).
De sluwe blikken, de gecalculeerde houdingen en gemakzuchtige gelatenheid maken me wel eens moedeloos. Maar jij, als kleinkind van holocaust overlevenden, hebt besloten om het gevecht met dat monsterlijke kwaad aan te gaan, in al zijn vormen. Jij had meer ballen dan al die onnozelaars bij elkaar die vonden dat we nu wel eens ‘uit-Geauschwitzed’ waren, toen je besloot om naar Polen, Amerika en Israël af te reizen om te onderzoeken of er werkelijk een Derde Generatie bestaat. Wanneer interviewers aan je vragen of je het niet moeilijk vond om dit onderwerp bij je familieleden aan te snijden, over wie je prachtige portretten hebt geschreven, zie ik je bijna denken: Oh for fuck’s sake grow a pair. En dat is misschien niet zo gek, want kinderen kennen immers nog geen taboes.
Ik kan me voorstellen dat kinderen die oorlogsverhalen met de paplepel krijgen ingegoten, dit als een vanzelfsprekend onderdeel van hun leven beschouwen. Met grootouders die in de oorlog meerdere malen ternauwernood aan de dood zijn ontsnapt en twee bevlogen journalisten als ouders, besef je als lezer dat het alleen maar bevreemdend voor jou is wanneer je door leeftijdsgenootjes bestraft wordt omdat je het over een zwaar onderwerp wilt hebben. Je voelde je een vreemde eend in de bijt, alleen maar omdat je niet werd opgevoed met onverschilligheid. Maar hoe kon je ook een onderdeel van jezelf verstoppen, hoe kon je de gruwelen die je familieleden zijn aangedaan onder het tapijt vegen? Daarmee zou je jezelf geweld aandoen, maar je hebt je gelukkig niet van de wijs laten brengen. De liefde voor je familieleden oversteeg hun dood. Je besloot te onderzoeken of je de enige was die veel drukker bezig was met de nasleep van de oorlog dan ze durfde te laten blijken, en tot je verbazing stond je niet alleen.
Je boek geeft de Joodse gemeenschap en de inmiddels volwassen geworden kleinkinderen in al hun diversiteit, kleuren en eigenzinnigheid weer. Ze voelen stuk voor stuk een immense betrokkenheid bij de verhalen van hun grootouders, hebben zich in Holocaust Studies verdiept en sommigen zijn zelfs begeleiders geworden voor reizen naar Auschwitz. Het merendeel van de kleinkinderen is ontzettend trots op hun grootouders. De Derde Generatie lijkt juist omdat ze meer afstand tot de Holocaust ervaren, anders met het oorlogsverleden om te gaan dan hun ouders. Ik vond het indrukwekkend om te lezen: de boeken die uit de kast worden getrokken, de PhD’s die zijn geschreven, de dialooggroepen die zijn opgericht en de 3G’s die in Amerika worden georganiseerd. De kleinkinderen zijn zich er sterk van bewust dat het hun taak is om de verhalen van hun grootouders door te geven, omdat er straks geen holocaust overlevenden meer zijn. Ze voelen echter een soort groeiende onverschilligheid onder de niet-Joodse gemeenschap. Zoals Rosalie aangeeft: “Ik heb onderzoek gedaan naar hoe we tegenwoordig omgaan met herinneringen aan de periode 1940-1945. Ik ben zo bang dat steeds meer mensen hun interesse verliezen in dat verleden. Je hoort zo vaak zeggen: “Wat heb je er nou aan om je daar nog in te verdiepen? Dat grijpt mij aan” (151). Ze heeft een punt: de herdenking van 28 Januari dreigde overschaduwd te worden door actuele hommeles omdat Poetin op zijn zachtst gezegd een precair geval is en niet kwam opdagen omdat hij semi-uitgenodigd was. In het verlengde hiervan vond ik de uitspraak van Aviva, die zich aan de universiteit van Bar-Ilan in Holocaust studies heeft verdiept, heel zinnig. Ze legt uit dat ze Sefardisch is en geen familie heeft verloren in de Holocaust, waardoor mensen het vreemd vinden dat ze zich er zo in verdiept: “Ze zeggen dat het niet mijn verhaal is. Dat vind ik zo’n bullshit. In de eerste plaats is het een verhaal over de mensheid”. Gaan oorlogen inderdaad niet iedereen aan?
Er zijn talloze oorlogsverhalen die niemand ongemoeid laten. Ik zag onlangs een documentaire over vergeten psychiatrische patiënten: er worden nog steeds verloren mensen geïdentificeerd, omdat het aantal slachtoffers veel hoger ligt dan werd geregistreerd. De broer van mijn opa, ome Jan, is opgepakt tijdens de Februaristaking en naar Auschwitz afgevoerd. De sovjets hebben hem bevrijd. Als ik kijk naar de talloze boeken met persoonlijke oorlogsverhalen die er ieder jaar verschijnen, dan zijn dat een soort winterbloemen die eindelijk door die diepe duisternis hun weg naar boven hebben gebaand. De oorlog is voorbij, maar het verzet niet. Ik kan me voorstellen dat je jezelf soms een soort roepende in de woestijn voelt, wanneer je zowel door leden van de Palestijnse als de Joodse gemeenschap wordt aangevallen omdat je vrede in het land van melk en honing benadrukt. Maar je staat niet alleen. Toen ik aan een goede vriend vertelde dat je een vredesduif bent die tussen twee vuren heen en weer vliegt vertelde hij dat hij hier wordt uitgemaakt voor ‘Nederlandse neger’ terwijl ze hem op Sint-Maarten een kaaskop noemen (hij is in mijn optiek vooral erg knap). En terwijl IS terrein wint in Afghanistan en de boel sloopt, restaureert mijn vader hier in Nederland met engelengeduld Perzische tapijten. Zoals een Afro-Amerikaanse man die flink wat racisme heeft doorstaan het in een documentaire over het Anne Frank huis verwoordt: “op een bepaalde manier is het verhaal van Anne Frank ook mijn verhaal”. Veel mensen reageren huiverig als het ernaar uitziet dat mensen zich leed toe-eigenen wat officieel niet van hen is, maar zoals je aangeeft, opent het benadrukken van gelijkenissen de deur naar de dialoog aangaan, het benadrukken van onderlinge verschillen gooit alleen maar deuren dicht.
Uit je boek spreekt ontzettend veel liefde, en als een liefdevol leven leiden inderdaad wraak is, dan is je wraak glorieus. Door trouw aan jezelf te zijn, gaf jij mij toestemming om hetzelfde te doen. Misschien wel het meest op de momenten dat ik me angstig voelde en wilde inkrimpen tot een mini-fluffball. Jij haalde weerbarstig je schouders op, want dat er altijd mensen waren die het op je gemunt hadden, was voor jou een vast gegeven. Het ging niet om dat gegeven, maar om het antwoord hierop. Sinds ik je heb leren kennen, is mijn verhaal met jouw verhaal vervlochten geraakt en jouw verhaal is voor een gedeelte mijn verhaal geworden. Want hoewel ik deze brief in de ‘jou’ vorm spreek, hebben we het nooit over ‘jou’ of ‘mij’, we hebben het altijd over ons. Want misschien ben jij een cocktail van Pools-Joods-Nederlands en ik een cocktail van Indo-Katholiek-Nederlands, mensen die ons samen zien denken vaak dat we familie zijn. Misschien is dat wel een belangrijk aspect van de oorlogsverhalen die we optekenen: dat we ze ontdoen van gesloten narratieven zodat ze kunnen vervloeien.
Weet je nog die ochtend waarop we naar de Prinsengracht wandelden? Het was een ijskoude dag en we werden bijna door de wind van onze sokken geblazen. Terwijl ik op de tram stond te wachten blikte ik terug naar het Anne Frank huis, waar ik zojuist afscheid van je genomen had omdat je er een training zou volgen. De gure wind blies dwars door mijn jas heen en woelde woest door de straten van Amsterdam. Er staan jaarlijks 1,2 miljoen mensen in de rij voor het Anne Frank huis. Ik mijmerde over het meisje wat met haar dagboek zat ondergedoken in het Achterhuis, hoe graag ze haar droom om schrijver te worden wilde verwezenlijken. Een energieke, liefdevolle en hartverwarmende stem, wat het collectief geheugen zoveel dierbaarder is geworden dan al dat Nazistische geblèr bij elkaar. Kwek, Kwek, Kwek, zei juffrouw Snaterbek.
Wat een eindeloze schoonheid gaat er nu van die passage uit. Het meisje wat niet tot stilte te manen was. Wat zou ze doen als ze de wereld nu zag? Als ze ons zo zou zien stuntelen? Het antisemitisme de kop op zag steken? Wat zou ze doen als ze haar leven opnieuw, maar nu in de vrijheid waar ze zo naar verlangde, had kunnen leven? Het deed me goed om een nieuw leven voor haar te fantaseren en terwijl ik op de tram stond te wachten, stond ik mezelf toe om me in haar wedergeboorte te verliezen. In haar dagboek geeft ze aan dat ze na de oorlog een Nederlands paspoort wilde vragen, dus ik stelde me voor hoe ze op haar fiets door de straten van Amsterdam zou vliegen. Ik stelde me voor hoe ze zich wezenloos zou schrijven, haar Magen David om haar hals zou laten schitteren en mensen zou blijven herinneren aan een verleden wat nooit en ten nimmer mag worden vergeten. Hoe ze mensen zou blijven herinneren aan het goede wat in hun hart schuilt. Als dit verhaal wel zou kloppen, dan zou ik nu moeten toegeven dat ik onwillekeurig een rilling over mijn rug voelde trekken.
Lieve Tasch, ik denk dat ze precies zou doen wat jij nu aan het doen bent.
See yah on the fourth of May אחות
Julia