
In zijn persoonlijke roman Het Grote Niets schetst Nadav Vissel (1965) de belevingswereld van de zevenjarige Naff (jongste familielid van de enige Joodse familie in Zaandam) die zich langzaam bewust wordt van een groot onuitgesproken verdriet (‘Het Ding’) dat tijdens alle familiediners en feesten in de huiskamer hangt, maar waarover zijn familieleden alleen tussen neus en lippen door spreken, vaak in cynische en sporadische zinnen als: ‘nebbisj-niet-teruggekomen’ of (bij een blauwe lucht): ‘Het is razziaweer vandaag’. Zijn broer neemt hem tijdens een familiebezoek in Parijs even apart: ‘Naff, ik moet van broer tot broer met je praten nu ze er niet bij zijn. Heb je weleens van cynisme gehoord? Dat is oneindig populair bij die mensen van het volk.’ Vooral hun vader schittert in losse zinnen en cynisch commentaar waardoor hun moeder, die haar onbevangen zevenjarige kind liever nog niet opzadelt met de gruwelijkheden van de holocaust, een pakje boter door het keukenraam gooit.
Vissel neemt je soepeltjes mee in het bewustzijn van een nieuwsgierig en onderzoekend kind dat haarfijn op zijn familie is afgestemd, maar op wiens vragen alleen mistige en vage antwoorden komen, zoals wanneer mevrouw Cohen aan tafel hoopt dat ‘de kippensoep geen Auschwitzsoep zal zijn’, waarop ze na een ijzige stilte resoluut op haar kop krijgt van zijn moeder. Naff reflecteert dat ‘Het Ding’ waar ze altijd zo geheimzinnig over doen zowel datgene is waar niemand het over wil hebben, als datgene waar het toch voortdurend over gaat. Hij wordt zich ervan bewust dat er met ‘het volk waar hij blijkbaar ook toe behoort’ door zijn vader ook wel plagerig de loeftmensjen genoemd, iets donkers en verdrietigs is gebeurd. Het is zijn broer die een kernachtige toelichting geeft als ze samen door een (door di mama verboden) fotoalbum bladeren: ‘Allemaal vermoord door die man met die snor.’
De zevenjarige Naff, op wiens verzonnen verhalen diepe verontwaardiging en hysterisch lachen ontstaan, doet verwoede pogingen om het onzichtbare verdriet bespreekbaar te maken. De gruwelen en het gewicht van de Shoah voelt hij zonder woorden aan; hij wil het volk waartoe hij behoort steunen, opvrolijken en het weer goed voor ze maken (‘Ik wil de mensen van het volk helpen vrede te vinden.’ Mijn vader zuchtte. ‘Je bent zeven.’). Dit pakt binnen de joodse gemeenschap (#foreverdiscussiëren) niet altijd even goed uit. Een bezorgde versie van zijn moeder verstopt voor de zekerheid zijn schrift (‘Die oorlog en alles, dat ligt nogal gevoelig in Nederland’.)
Het Grote Niets van Nadav Vissel schittert in de lichtvoetige schetsen van de familiedynamiek van de eerste en tweede generatie, in een tijd dat er nog niet tot nauwelijks over de Shoah werd gesproken, nadat de nabestaanden thuis (voor zoverre je nog van een thuis kon spreken) kwamen ‘in één groot niets waar niemand meer was’. Met zorgvuldig gekozen zinnen weet Vissel het klassieke gevoel van misjpoge op te roepen, zoals wanneer hij tijdens een feestje voor zijn nietsvermoedende joodse familie op het podium klimt om een ‘motivational-post-holocaust-speech’ te geven en zijn moeder hem vlug aan zijn been van het podium probeert te trekken.
Het zijn vooral de tragikomische zinnen als: “Iemands vader was als baby van drie maanden gered doordat een Duitse officier die hen mee moest nemen, zei dat het zo’n lelijk Joodse baby was dat ze de volgende dag terug zouden komen om hem in een speciaal babypakje met een capuchon te wikkelen. Tegen die tijd was er natuurlijk niemand meer in het huis. Dat had de officier ook wel geweten”, “Oma Boma was niet belijdend geweest en had niets van Joodse riten en gebruiken geweten tot op de boot vanuit (toen nog net) Nederlands-Indië naar Nederland een rabbijn aan boord op zoek was gegaan naar Joodse passagiers om gezamenlijk Pesach te vieren. Zo is haar terugkeer naar het Jodendom een direct gevolg geweest van de Holocaust. Ik weet niet of je-weet-wel-wie dat nou voor ogen had gehad.” En: “Ik weet dat mensen vrij willekeurig in ovens verdwenen, de man van tante Saar en hun huilende baby van zeven maanden, maar dan weer niet oma Boma’s buurvrouw Stien van achtennegentig, die kwam na de oorlog volgens oma Boma vrolijk aanlopen” die in al hun ironie het absurdisme van de holocaust benadrukken.
Het Grote Niets is een hartverwarmende en liefdevolle roman over de tweede generatie, waarin een jongen zich niet alleen begint te verhouden tot zijn joodse familie, zijn jodendom en zijn voorvaderen in Israël (die een succesvolle ‘kippenzegeningsbusiness’ runden in een sjtetl in Jeruzalem), maar ook tot de oorlog die altijd weer als een onvermijdelijke schaduw opduikt. Tot een familiestamboom met overal doodlopende takken, die uitkomen in één groot niets. Wat betekent het om joods te zijn? Kun je jezelf tot je joodse identiteit verhouden en jezelf joods voelen zonder die-bladzijde-waarop-iedereen-systematisch-werd-vermoord? Wanneer een misdaad tegen de mensheid zo direct in je familiegeschiedenis is verweven omdat een groot deel van je familie is afgevoerd en verdwenen? Wanneer je familieleden voor het leven getekend zijn door de oorlog? Of zoals Naff en zijn broer vaak verzuchten: Altijd Weer Die Oorlog.
De betekenis van Het Grote Niets verandert, wordt langzaam tweeledig, als Naff op zijn zeventiende voor het eerst naar Jeruzalem reist om zich met zijn wortels te verbinden, maar waar hij door chronisch slaapgebrek zelf in een transcendentale en mystieke staat van Het Grote Niets terecht komt. Hij voelt de aanwezigheid en nabijheid van zijn voorvaderen, waardoor hij in plaats van de cursus ‘schrijven over de Shoah’ te volgen, liever iets buiten Jeruzalem de kippenren bezoekt die volgens de overlevering van zijn voorouders Henoch en Brucha is geweest. Ze stellen hem gerust tussen de gezegende kippen: onze religie, geschiedenis, cultuur, literatuur, taal en muziek zijn zoveel méér.
Het Grote Niets van Nadav Vissel is februari 2021 verschenen bij Uitgeverij Signatuur. Gesigneerde exemplaren zijn te bestellen bij boekhandel Scheltema. Nadav Vissel gaat er komende maandag weer dertig signeren.