Lievelingshuis di mama

Mijn moeder en ik wandelden jarenlang langs het mysterieuze huis in de schaduw met de rode luiken voor we de Limitsche heide bij Naarden opgingen, het huis straalde voor mijn moeder altijd iets weerbarstigs en anarchistisch uit, en was daarmee een exemplaar in het Gooi dat haar goedkeuring weg kon dragen. Het huis oogde weliswaar al een poosje oud en vervallen en de klimop kroop omhoog, maar het was tegelijkertijd altijd het startschot voor goede gesprekken om onszelf te herpakken, terwijl we onder een laaghangende zon tussen de bomen verdwenen. Het lievelingshuis van mijn moeder zorgde zo altijd voor een meditatief momentje met een vleugje mysterie, waarin mijn moeder soms een melancholieke zucht sloeg of verzuchtte dat het fantastisch zou zijn om zo te wonen. Waar ze volgens mij stiekem erg verrukt en heimelijk over in haar nopje was, was de manier waarop het huis zijn rug resoluut naar het gereformeerde vissersdorp Huizen had gekeerd, als een soort rebelse afsluiting en subversieve dissonant op de hoek, iets wat mijn in de seventies grootgebrachte Amsterdamse moeder goed beviel. Ze voelde zich aanvankelijk verdwaald en gedesoriënteerd in het Gooi en mopperde graag oeverloos op het grijze en mistige Huizen vol gereformeerden (dat doet ze trouwens nog steeds) maar bij het landhuis met de rode luiken op de grens naar Naarden bleef ze altijd even staan om iets in de sfeer op te snuiven, voor we met onze whippet dwars door het bos de goudgekleurde heide opliepen.
Volgens mij heb ik op een dag terwijl we langs ’t Hooge Nest liepen een keer letterlijk geklaagd over mijn loodgrijze masterscriptie over totalitaire regimes (alles met nazi’s erin voelt als takkewerk) terwijl mijn moeder graag meer wilde achterhalen over het verleden van ome Jan, die als lid van CPN was opgepakt tijdens de Februaristaking, vier jaar gevangen had gezeten in Sachsenhausen en bij thuiskomst mijn moeder graag meenam naar Russische zangkoren (de Russen konden niet meer stuk), hield van yoga en zorgde dat mijn opa een metselaarsopleiding kon gaan doen. Hij kreeg een uitkering van Stichting 40-45 en traumatherapie, maar repte met geen woord over zijn ervaringen in de oorlog of zijn terugkerende nachtmerries. Mijn moeder en mijn tante hadden een liefdevolle, bewust levende en politiek geëngageerde suikeroom aan ome Jan en voelden zich schuldig omdat ze weinig over zijn oorlogstijd te weten zijn gekomen. Mijn moeder had het moeilijk met de eenzaamheid die ome Jan gevoeld moet hebben. Sindsdien heb ik mijn scriptie ingeleverd en heeft mijn moeder informatie opgevraagd bij de Arolsen Archieven, maar wat er tijdens ons ‘oorlogsgesprek’ ondertussen allemaal in de vrijstaande villa op de achtergrond was gebeurd – we hadden werkelijk geen flauw idee.
Op een middag kwam er weer beweging en leven in het huis: er stond een caravan in de tuin, er lag een Duitse herder op het gras en in de verte klonken cavia’s, maar de vrouw des huizes bleef een schaduw en ik zag haar haast nooit; ik werd na een tijdje zo nieuwsgierig dat ik me begon op te winden over haar afwezigheid en kluizenaarschap, de onmogelijkheid om haar op een namiddag in de tuin te betrappen met kopjes thee of limonade, want ondanks dat het huis weer straalde liet ze zich niet zien. Zo was er een nieuwe geheimzinnigheid en raadselachtigheid rondom het huis neergedaald. Wie was deze nieuwe bewoonster? Waar was ze zo druk mee? Wat was ze allemaal aan het doen? Ik klaagde op een prachtige zomerse middag tegen mijn moeder, nadat we weer even naar de glanzende gevel hadden gestaard, dat alleen een schrijfster zich zo gedroeg. ‘Dan is het een succesvolle schrijfster die erg mooi woont’ voegde mijn moeder toe.
Zo’n beetje iedereen die in het Gooi is opgegroeid wel weet dat je tijdens het wandelen naast een hoop Spaanse galgo’s en whippets, ook vaak statige Bolkesteiniaanse heertjes tegenkomt met goede schoenen, wandelstokken en hoedjes op die graag willen babbelen, passing down stories like folksongs. Op zo’n namiddag sprak mijn vader een man die ooit had overwogen om ‘t Hooge Nest te kopen, maar er toch met pijn in het hart vanaf had gezien omdat de muren zonder spouwmuur en van enkelsteen waren, dit gecombineerd met de ligging van het huis in de schaduw onder de bomen, zorgde ervoor dat het groen van buiten ook min of meer binnen naar binnen toe groeide. Het mos op de muren had hem ontmoedigd: zo’n enorme verbouwing om het grote pand weer bewoonbaar te maken had hij niet aangedurfd.
Misschien was het altijd wel de bedoeling dat het gezin dat het huis wel zou kopen en weer in zijn roaring-twenties-stijl zou herstellen, zou bestaan uit een moeder die jurist, journalist en een schrijfster in hart en nieren was. Tijdens de verbouwing vonden zij en haar man overal grote luiken, met bladmuziek, kaarsstompjes en verzetskranten erin, zowel als een klein alarmsysteem van lichtjes, maar in eerste instantie kreeg ze bij navraag weinig tot geen respons uit de omgeving. Niemand in de buurt kon haar precies vertellen wie de vroegere bewoners waren en wat zich tussen de muren van haar nieuwe huis had afgespeeld. Daarom begon ze in 2012 met een privé zoektocht waarbij ze de archieven in is gedoken, naar Israël is afgereisd, dagboeken heeft gelezen en veel mensen heeft gesproken om het verhaal te reconstrueren. Het moet een gigantische klus zijn geweest.
Sindsdien heb ik ontdekt dat vrouw des huizes Roxane van Iperen heet, die na een intensieve en uitgebreide speurtocht de geschiedenis van ’t Hooge Nest heeft ontmanteld. En dat is beslist geen alledaagse geschiedenis. Hoewel het eigenlijk niet nodig is om nog een recensie over ’t Hooge Nest te schrijven omdat het boek al bovenaan de bestsellerslijsten staat, het De Opzij publieksprijs 2019 heeft gewonnen, genomineerd was voor de NS Publieksprijs 2020, in de top 3 staat van de meest uitgeleende boeken van 2020 en de filmrechten tenslotte zijn verkocht aan Man Up, het bedrijf van Carice van Houten en Halina Reijn, was ik zo enorm van dit gedetailleerde en meeslepende historische boek over twee joodse verzetsheldinnen onder de indruk, dat ik de combinatie van Roxane van Iperen’s 4 mei lezing in de kerk en Bevrijdingsdag een mooie gelegenheid vond om mijn lievelingsboek te recenseren.
Ik kan nauwelijks bevatten dat alles wat in het boek gebeurt zich eigenlijk nog zo relatief kort geleden heeft afgespeeld in my hometown. Hoewel ik me natuurlijk altijd bewust ben geweest van de Tweede Wereldoorlog, bracht dit de oorlog letterlijk dichtbij huis. Het was bijvoorbeeld prachtig om te lezen hoe Janny met trillende benen het Stadhuis uitkomt en even omhoog blikt naar de Grote Kerk van Naarden tijdens de oorlogsjaren, terwijl ik tijdens het lezen hetzelfde uitzicht had vanuit mijn eigen raam. Het maakte me weer op een nieuwe manier bewust van de historie van de kerk en het stadhuis, al was het eveneens bevreemdend en misselijkmakend om te lezen hoe er nazi’s marcheerden door de Naarderstraat en het Gooi toentertijd stampvol met NSB’ers zat. Een lichtpuntje waren de zussen Brilleslijper, die in het hol van de leeuw één van de grootste onderduik adressen van Nederland bestierden.
’t Hooge Nest
Tijdens de Tweede Wereldoorlog ontstond namelijk verzetsvilla ’t Hooge Nest, gerund door de twee joodse (might I mention: badass) zussen Brilleslijper. Lien en Janny Brilleslijper waren zussen uit een liberaal joods en liefdevol gezin in Amsterdam. Lien (de oudste zus) was danseres en zangeres, een beetje dromerig, Lien (de jongste zus) meer een politiek betrokken doener, een bezige bij die al vroeg begon met verschillende verzetsactiviteiten. In de woorden van van Iperen: “Lien is spontaan en extravert, lichtvoetig van aard, zoals haar vader, en met het hoofd snel in de wolken. Janny is nuchter, soms gereserveerd, en ze heeft een ijzeren wil, zoals haar moeder.” Waar Lien gek is op dansen verdiept Janny zich “in het communisme, in Marx, in sociaaldemocratische beginselen – en gaat met iedereen, over alles, het debat aan”.
Tijdens geschiedenislessen over de Tweede Wereldoorlog op de middelbare school was het beginpunt vaak de Shoah, waardoor je in een terugblik bij elkaar genomen soms in de indruk kreeg dat Hitler op een dag opstond en zei: ‘Hoi, ik ben Hitler en ik ben aan de macht en alle joden, sinti’s en roma moeten nu dood’. Toen ik jonger was kreeg ik daarom ruzies met mijn vader als hij de aanloop naar de Shoah in een bredere historische context probeerde te schetsen (veertienjarige versie van mezelf: ‘maar iedereen kon toch gewoon zien dat die man in de microfoon spuwde, agressief klonk en lelijk was?’) en dat het een stapsgewijs proces was waarbij de joodse bevolking eerst op plekken werd geweerd, systematisch onderdrukt en langzaam gedehumaniseerd, dat er werd gezegd dat ze ergens in het oosten ‘zouden gaan werken’ en hier een beetje vaag over werd gedaan, terwijl ondertussen geëxperimenteerd werd met vernietigingskampen. Ik ben een keer naar buiten gestormd toen hij benadrukte dat totalitaire regimes veelal gebruik maakten van de willekeur van het kwaad, dat de nazi’s zich bedienden van verhullend en ambtelijk taalgebruik, maar ondertussen secuur en strategisch achter gesloten deuren een massamoord beraamden. Daar kon mijn vader natuurlijk ook niks aan doen want die is ook pas na de oorlog geboren, maar als er één ding ergerlijker is dan het kwaad dan zijn het alle maniertjes, strategietjes en taligheden van het kwaad, waardoor het zich als een soort semi-onschuldig ogende donzige schimmel in een oogwenk kan verspreiden. In ’t Hooge Nest laat Roxane van Iperen precies dat stapsgewijze proces zien, de fuik waar Nederland ten tijde van de Duitse bezetting in terecht komt.
Van Iperen begint ‘t Hooge Nest dus bij het bruisende joodse leven op de Nieuwmarkt van het vooroorlogse Amsterdam, waar de zussen een gelukkige jeugd beleven in een liefdevolle familie; waar ze dansen, lachen en verliefd worden. De opkomst van Nazi-Duitsland is hierbij een donkere schim op de achtergrond, een schaduw die steeds langer en dreigender wordt. Lientje (de oudste zus en danseres) woont tegen het einde van de jaren dertig in een kunstenaarscommune in Den Haag met een kleurrijk studentengezelschap, ze wordt verliefd op een bewoner die haar bloemen komt brengen als ze na een danstraining is gevallen, de concertpianist en muziekwetenschapper Eberhard Rebling, die het nationaalsocialisme en zijn militaristische vader in Duitsland is ontvlucht. Op een avond als Janny bij Lien is ontmoet ze de eigenzinnige jongeman Bob Brandes; Bob zit in het bestuur van de Sociaaldemocratische Studentenvereniging en loopt stage bij de communistische uitgeverij Pegasus. Tijdens hun eerste politieke discussie vindt ze het zo ergerlijk dat hij aan haar gewaagd is dat ze met kussens naar hem begint te gooien, maar ze besluiten niettemin in 1939 in het huwelijksbootje te stappen.
Volgens van Iperen belichamen de zussen twee houdingen die je tijdens de oorlog terugzag in de Nederlandse samenleving: in Amsterdam oogde alles na de capitulatie lange tijd verraderlijk normaal, mensen hadden er nog vertrouwen in dat één van de bevriende grootmachten Hitler binnen een jaar zou verslaan. Lien geloofde aanvankelijk dat ze als Nederland een Germaans broederland waren en dat het allemaal wel los zou lopen. Janny voelde (samen met een kleine minderheid van Nederland) wel aan dat het fascisme waarschijnlijk een geschenk uit de hel was. De signalen komen sluipenderwijs het jonge leven van de joodse zussen binnen: de anti-joodse maatregelen worden steeds zorgelijker en volgen elkaar sneller op. Eerst wordt in 1940 werd de toegang voor voorzieningen verboden en de joodse gemeenschap zo tot minderwaardige en tweederangsburgers gemaakt. Maar pas na de eerste razzia in Amsterdam waarbij joodse jongemannen op het Jonas Daniël Meierplein bijéén worden gedreven, wordt duidelijk dat het misgaat. Hierop ontstaat de enige collectieve en grootschalige Nederlandse protestreactie, georganiseerd door de CPN: de Februaristaking. In mei 1942 werd de Jodenster ingevoerd en in juli 1942 begonnen de deportaties naar concentratie en vernietigingskampen.
De twintigjarige zussen duiken met hun geliefden en kinderen onder in Bergen maar zijn ook daar niet veilig voor de oorlogszucht en ambities van de schreeuwlelijk, maar via verzetsstrijder Jan Hemelrijk komen ze in het vakantiehuis van twee welgestelde Amsterdamse dames terecht: een verlaten landhuis tussen Huizen en Naarden, gelegen tussen de bossen, de heide en het water, in the middle of nowhere, maar toch op een steenworp afstand van Amsterdam. Ze komen terecht in een dal van rust waar nauwelijks een levende ziel te bekennen is. In 1943 zijn veel mensen ondergedoken en wordt er voor ‘kopgeld’ naar de laatste joodse mannen en vrouwen gespeurd. Het landhuis in Naarden heeft voldoende ruimte en de zussen besluiten daarom een voor hun vanzelfsprekende maar tegelijkertijd gewaagde beslissing in het NSB-gebied te nemen: ze gaan zelf joodse onderduikers opvangen.
Op die manier wordt ‘t Hooge Nest te midden van de afschuwelijke oorlogstijd tegelijkertijd ook een broedplaats voor een levende joodse cultuur; er waren journalisten, schrijvers en musici, er werd cello gespeeld en er werden opera’s opgevoerd. Er werd gezongen, gedanst en gezamenlijk gegeten, de kinderen speelden op zonnige dagen zelfs in de tuin. Als lezer besef je hoe bijzonder en bevreemdend het voor de familie Brilleslijper moet zijn geweest om tijdens de Jodenvervolging op een bankje in de tuin plaats te kunnen nemen en de zon op hun gezicht te voelen, verscholen tussen de bomen. Al betekende dit natuurlijk niet dat ze echt veilig waren. Er werden schuilkelders en alarmsysteem in het leven geroepen: ze spraken af dat als de vaas voor het bovenste raam was verdwenen, dit een teken was dat er nazi-onheil in het huis was. Soms was de verleiding groot om de beschutting van de bossen in te rennen. Maar de zussen bleven zich ondertussen inspannen om valse identiteitsbewijzen te regelen, onderduikers op te vangen en hadden er bovendien een dagtaak aan om alle monden te blijven voeden, dus ze waren nog steeds regelmatig van huis. Bij zo’n warm huis ligt het gevaar van romantisering op de loer, maar deze passage illustreert hoe gespannen de situatie voor de onderduikers van ’t Hooge Nest was:
“Die avond is de sfeer tijdens het eten bedrukt en wordt er op gedempte toon gesproken: iedereen wil van Mik horen wat de laatste ontwikkelingen zijn. De lange tafel zit vol mensen, kaarsen verlichten serieuze gezichten. Ze spreken over het te verwachten tweede front, over de dysenterie-epidemie die al maanden om hen heen kinderlevens eist en over de voortgang van de aanleg van Atlantikwall, die hen uit Bergen heeft verdreven, naar ’t Hooge Nest hier in Naarden. Ze proberen hun verdriet voor elkaar te verbergen, zoals altijd”.
De familie Brilleslijper wordt in juni 1943 verraden door één of andere ‘jodenjager’ (dat begrip alleen al) wiensnaammeverdernietinteresseert: op een zomerse dag als Janny thuiskomt is de vaas verdwenen en zinkt haar hart in haar schoenen, maar haar zoontje Rob huppelt nietsvermoedend voor haar uit het pad op, waardoor Janny zich bij haar familie en vrienden voegt. Ze worden op het laatste transport naar Auschwitz gezet en komen daar samen aan met de familie Frank. Dit laatste gedeelte van het boek, waarin van Iperen zowel de mensonterende reis als de gruwelen in Bergen-Belsen én de kille behandeling van de zussen na de oorlog tot indringend detail beschrijft, is een behoorlijk taai gedeelte, één grote duizelingwekkende absurde nachtmerrie, en brengt je als lezer tenslotte bij de gruwelijke en weerzinwekkende realiteit van de holocaust. De zussen waren ze op sterven na dood toen ze gevonden werden. De beslissing van van Iperen om de zussen mee naar Auschwitz en weer terug naar het na-oorlogse Amsterdam te volgen, zorgt ervoor dat je als lezer geconfronteerd wordt met de bittere realiteit van de Holocaust. Hoewel het boek meeslepend is geschreven, heb je als lezer een andere kennismaking met de Tweede Wereldoorlog dan bij films of series die dreigen in sentimentaliteit te vervallen, waarin de grootste cruheid van het nazisme toch altijd een beetje weg wordt gepolijst. Van Iperen is erin geslaagd om de benauwende en mensonterende werkelijkheid van de oorlog voor de lezer met huid en haar invoelbaar te maken.
‘t Hooge Nest draait om verzet: het staat vol met weerbarstige heldenmoed en voorbeelden van veerkrachtige menschen die als lightning before the thunder besloten te handelen. Zo is er een indrukwekkend hoofdstuk over een vrouw in Huizen, Marion van Binsbergen, die in een split second besluit om een agent die haar ondergedoken joodse kinderen betrapt neer te schieten – en daarna natuurlijk wel even flink in de stress zit -, maar gelukkig kan de NSB’er dankzij de bestelbus van de Huizense bakker en een vriendelijke begrafenisondernemer binnen 24 uur mee een nieuw graf in worden gesmokkeld. In een haast magisch-realistische passage die hierop volgt, besluit Marion om de 3-jarige Kathinka Rebling uit de klauwen van de nazi’s te redden. Kathinka is de dochter van Eberhard en Lientje en is na het verraad tijdelijk bij een huisarts ondergebracht terwijl de NSB controleert of ze joods is. Met hulp haar buurman Karel (beide zijn vrienden van Jan Hemelrijk) die de huisarts aan de voordeur aan de praat houdt, sluipt Marion door de achterdeur het huis in, mept de vrouw de badkuip in, rent met het meisje het huis uit, zet haar in een mand bij haar op de fiets en scheurt zonder achterom te kijken weg over de Blaricumse heide. Kathinka is later in haar leven een gevierd violiste en musicoloog geworden en heeft Roxane van Iperen weer in haar vroegere huis ‘t Hooge Nest bezocht. Na de oorlog werden de zussen met hun families herenigd en heeft Lien onder haar artiestennaam ‘Lin Jadalti’ jiddische liederen gezongen. Ze hebben de draad van hun leven zo goed en kwaad als het ging weer opgepakt.
Dit boek is een prachtige en onmisbare ode aan het joodse verzet en de tomeloze energie waarmee twee zussen zich dwars door de duisternis bleven inzetten voor hun medemens, voor de joodse cultuur en voor de kunst. Dit steengoede boek zou daarom een onmisbaar onderdeel van onze culturele canon moeten worden en zeker op de leeslijst moeten komen voor middelbare scholieren, al is het maar om invoelbaar te maken waar de joodse/nederlandse/sinti bevolking (talloze onschuldige mensen) doorheen is geduwd, doordat zoveel mensen willoos de andere kant op keken. Dankzij de kleine groep niet bang uitgevallen menschen met stalen zenuwen zoals van Iperen ze in ’t Hooge Nest beschrijft, waaronder de zussen Brilleslijper, kon ik vlak voor de covid-pandemie in café De Jaren met mijn joodse vriendinnen naar hartenlust kibbelen over reizen naar Israël, liefdevolle pianisten, rode lippenstift voor grijze dagen en het belang van joodse bruiloften, waarbij de eerste vriendin een wenkbrauw knikje gaf en de tweede vriendin haar weelderige krullen al discussiërend in mijn gezicht sloeg. Loving them was red.