De fabel van de meritocratie: Alain de Botton en Statusangst
In 2006 publiceerde popfilosoof Alain de Botton zijn boek Statusangst, waarin hij reflecteert op de prestatiemaatschappij en de mythe van de meritocratie. Volgens het meritocratische principe zijn geluk en succes maakbaar; de plek waar je als burger terechtkomt is volkomen je eigen verantwoordelijkheid. We zijn in onze samenleving een beetje zoals Pacman; we beginnen op dezelfde startpositie en moeten het spel zo goed mogelijk spelen, om zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder terecht te komen. Alain de Botton vertelt in zijn Ted Talk grappend dat we denken dat alles mogelijk is; zolang we een garage hebben, wat digitale vaardigheden en de tijd om aan te klooien, zou iedereen in principe de nieuwe Bill Gates kunnen worden. De vraag is natuurlijk of we daadwerkelijk dezelfde startposities hebben of dit slechts een mythe is. Een zuivere meritocratie waarin iedereen precies op de juiste plek terechtkomt, is volgens De Botton een illusie, simpelweg omdat er te veel factoren in een mensenleven meespelen.
We denken in de huidige maatschappelijke structuur vooral in winnaars en verliezers. Maar zoals de Botton in Statusangst betoogt is het leven niet volledig maakbaar, soms is het leven een kwestie van geluk hebben en de juiste kaarten trekken. Het is één groot woelig avontuur, vol spontaniteit, serendipiteit, onverwachte plot-twists en kronkelpaden. Er kan van alles om de hoek liggen en je kunt op de weg naar zelfverwezenlijking op alle mogelijke manieren door het leven worden onderschept: je ouders worden ernstig ziek, je wordt overvallen door chronische ziekte of je krijgt plotseling te maken met een extern ingehuurde zeemeeuw manager op de werkvloer. Er speelt volgens de Botton kortom te veel tegelijkertijd om altijd volledig de regisseur over je eigen leven te zijn. Maar wie dat openlijk toegeeft, loopt het risico zichzelf definitief buitenspel te zetten door zich in de slachtofferrol te positioneren. Vroeger noemden ze de mensen die het minder hadden getroffen “the unfortunates”, wat volgens de Botton iets vriendelijker klonk dan het hedendaagse equivalent “losers”.
Het onvermijdelijke resultaat van het omarmen van de meritocratische maakbaarheid is volgens de Botton statusangst; want beginnen met compleet gelijke kansen impliceert dat mensen die uiteindelijk aan de onderkant van de samenleving terechtkomen, dat ook min of meer aan zichzelf te danken hebben en verdienen. Maar zoals schrijfster Lisa van Campenhout het ooit kernachtig verwoordde in een interview: “Mensen willen altijd het liefst alle verantwoording bij de persoon zelf leggen, maar als je naar buiten loopt kan er een bloempot op je hoofd vallen, dat klinkt heel lullig en onwaarschijnlijk, maar het kán gewoon”. Zoals Luyendijk in navolging van de Botton in De zeven vinkjes opmerkt: “Gezondheid en veiligheid zijn de basis, en zo bezien is het leven een lange aaneenschakeling van afslagen. Iedere seconde kan er iets misgaan met je lichaam, je geest, of je dierbaren” (blz. 41).
Waar de Britten spraken over “the unfortunates”, zich bewust zijn van de eeuwenoude klassenverschillen en “Oxbridge” voor het merendeel van de bevolking simpelweg onbetaalbaar is, ligt de situatie volgens Luyendijk in Nederland ingewikkelder. Het meritocratische idee zit diep verankerd in het ogenschijnlijk kansrijke en gelijke Nederland waar iedereen toegang heeft tot goed onderwijs en – eh – goed onderwijs (ja sorry: als ik de huidige huizenmarkt meeneem gaat de vlieger van een behoorlijk dak boven je hoofd niet meer op). Columnist Tim Jongers heeft het in de Volkskrant over de mythe van de meritocratie en de feel-good terror van de eigen verantwoordelijkheid, die helaas nog steeds niet naar het rijk der fabelen zijn verwezen.
In zijn huidige programma De Kloof signaleert Sander Schimmelpenninck (voormalig hoofdredacteur van Quote) dat er wel degelijk hemelsbrede verschillen bestaan tussen de mensen die het wel en niet hebben gemaakt in Nederland, de haves en de have-nots; de mensen die slapend rijk worden (van het huisjesmelken), privé-onderwijs voor hun kinderen regelen en vier keer per jaar op vakantie gaan, en de mensen die met een slechte gezondheid kampen maar minder toegang hebben tot de gezondheidszorg, afhankelijk zijn van voedselpakketten en vastzitten in tochtige woningen. Zo bezoekt Schimmelpenninck een alleenstaande moeder met een Afrikaanse achtergrond in Schiedam, die een heftige vorm van astma heeft maar ondertussen in een slecht geïsoleerd en beschimmeld huis woont, omdat de verhuurder weigert de woning fatsoenlijk op te knappen.
Goudvinkjes & Zevenvinkjes: de onzichtbare norm

In zijn nieuwe boek De zeven vinkjes haakt Joris Luyendijk indirect op de Botton’s Statusangst aan, maar hij onderzoekt niet zozeer of er geen kritische kanttekeningen te plaatsen zijn bij het vastgeroeste idee van een eerlijke en gelijk verdeelde meritocratische maatschappij, om er vervolgens op te wijzen dat er ook onzichtbare machtsstructuren en mechanismen van uitsluiting aan het werk zijn, hij draait het juist om: er bestaat een kleine en selecte groep succesvolle, hoogopgeleide, autochtone, witte heteromannen, die volledig de dienst uitmaken. Deze welgestelde witte mannen, die de topfuncties op alle belangrijke instituties bekleden en het grotendeels in het land voor het zeggen hebben, beschrijft hij vanuit een antropologisch perspectief. Het zijn de mannen met de zeven vinkjes.
Op de toon van een vogelspotter reflecteert hij op deze geprivilegieerde en optimistische groep, die over het algemeen het gymnasium doorlopen, aan een goede universiteit gaan studeren, met een gouden lepel in een old boys network worden grootgebracht en als ontspannen otters doorstromen naar goede banen, grote huizen en geweldige ideeën om nieuwe ondernemingen uit de grond te stampen, om zich zodoende te ontpoppen als investeerders. En ze zijn altijd zonnig en goedgeluimd, want hun bootje had de wind in de zeilen. De politiek vinden ze vaak leuk om een poosje te proberen, ze kunnen vanuit daar makkelijk doorglijden naar rol van bedrijfsbobo of eldersbetrokken hootemetoot.
Ze zijn volop aanwezig in de bovenste laag van de samenleving en samen vormen zeven-vinkjes de onzichtbare norm; alles en iedereen die niet op de zeven-vink lijkt wordt samengevat onder de parapluterm ‘diversiteit’ en valt buiten de boot – maar, stelt Luyendijk, zo houden de zonnige zeven-vinkers tegelijkertijd onrechtvaardigheid en vastgeroeste machtsstructuren in stand, want de wereld buiten hun bubbel kennen ze helemaal niet, daar zijn ze nauwelijks mee in aanraking gekomen. En “de mindergevinkten” – zeg maar: de rest van de bevolking – kennen ze ook niet tot nauwelijks. Ze zijn wereldvreemd. Deze golden boys hebben vaak een gebrek aan empathie en zijn toondoof voor andere stemmen en geluiden: het zijn niet de meesten, maar vooral hun eigen stemmen die gelden.
Sander Schimmelpenninck voegde hier zijn Volkskrant-column nog de categorie van het goudvinkje aan toe: de goudvinkjes leven in één grote Gold Rush; ze verdienen geen geld, ze hebben vooral veel geld. Maar zoals Luyendijk opmerkt: zonder de noodzakelijke breuken en crashes in het leven, die veel mensen en mindergevinkten (om ze/ons/wij/he/she/they/them zo maar even te noemen) wel oplopen, ontstaat er ook geen karaktervorming. Er ontstaan geen nieuwe inzichten, geen levenswijsheid, geen perspectiefwisselingen. Er is te weinig wrijving en weerstand bij de succesvogels, waardoor ze geen groeipijnen doorstaan en wereldvreemd blijven. Het ontbreekt de zevenvinkers hierdoor aan een bepaald realiteitsbesef (zoals inmiddels vaak geïllustreerd door een altijd glimlachende Mark Rutte).
Zelfonderzoek van een succesvogel
Luyendijk behoort zelf tot de categorie van geprivilegieerde zeven-vinkjes en begint daarom als the golden boy van de journalistiek aan een grondig zelfonderzoek. Hij vraagt zich af of hij zijn succes volledig aan zichzelf te danken heeft, of dat er meer factoren in het spel waren. Ondanks dat hij gretig studeerde, hard heeft gewerkt en risico’s durfde te nemen, waren er belangrijke sleutelmomenten in zijn leven, waarop hij het trof en de wind in de zeilen had. Hij benoemt zijn eigen privileges: hij kreeg havo/vwo advies maar kon volgens zijn meester makkelijk naar het gymnasium, op het gymnasium won hij een beurs om een jaar in Amerika te studeren, zijn eerste boek werd na verschillende afwijzingen door een kennis aan een uitgever voorgelegd, succesvolle familieleden waren vanzelfsprekend aanwezig en moedigden hem aan om zijn horizon te verbreden. Hij kreeg wat journalistiek venijn over zich heen toen hij op zijn zesentwintigste al Midden-Oostencorrespondent werd bij de Volkskrant, maar zoals hij zelf aangeeft hadden competitieve redactieleden die hem buitenspel wilden zetten maar weinig om op te gaan: hij was man, wit, hetero, autochtoon en afgestudeerd aan de universiteit. “Net als iedereen horen wij van jongs af aan dat alles op zijn pootjes terechtkomt zolang je ‘jezelf bent’ en ‘je hart durft te volgen’. Het grote verschil met de rest is dat dit voor ons klopt. Zo blijft ons beeld van de wereld en van onszelf intact en ‘gaaf’ – letterlijk en figuurlijk. Zou hierop de quasi-ironische opgewektheid van veel zeven-vinkjes teruggaan, alsof groot en urgent onrecht niet bestaat?” (blz. 140).
Luyendijk is zich er tijdens het zelfonderzoek van bewust dat hij zijn ontwikkeling beschrijft als een klassieke hero’s journey met zichzelf in de hoofdrol, waarin hij als succesvolle en veilig ingepakte zeven-vink eerst een stiff british upper lip van The Guardian nodig heeft om wakker te worden. Pas after they ruffled his feathers, ging hij zich afvragen hoe het moest zijn om je dagelijks te verhouden tot een wereld waarin je een buitenbeentje bent en niet volledig serieus wordt genomen. Dat Luyendijk er in De zeven vinkjes op wijst dat er in Nederland wel degelijk zoiets als een kansenongelijkheid bestaat, die het niet altijd even makkelijk (of überhaupt mogelijk ) voor iedereen maakt om zijn hart te volgen en op zijn gedroomde plek te komen is een boodschap die al jarenlang wordt gebracht, maar volgens mij is er niets mis mee om de meritocratie nog een keer kritisch onderzoeken.
De elite is altijd de ander

Luyendijk besluit zijn mede-zevenvinkjes aan een onderzoek te onderwerpen. Zoals hij concludeert op basis van zijn interviews met de zevengevinkten, is niet alleen de vrouw, de homo of de zwarte man in hun beleving “de ander”, ook de elite is altijd “de ander”. Of liever gezegd: de elite die deze machtsongelijkheid in stand houdt zijn zij niet; ze zaten niet bij het corps, ze gingen niet naar op een topuniversiteit, ze kwamen niet uit de stad, hun vader was geen intellectueel etc. Volgens Luyendijk vindt er een soort narcisme van de kleine verschillen plaats: de zeven-vinkjes ervaren de verschillen tussen elkaar als enorm groot en zijn vooral vreselijk druk met elkaar afvinken. Wat er buiten de bubbel gebeurt is dus allemaal beslist niet hun schuld: “Bij menig zeven-vinkje merkte ik deze neiging: je directe omgeving aanzien voor de samenleving, en vervolgens vooral de verschillen zien bínnen je bubbel.” (blz. 143) Ze zoeken vooral de nuances van de kleine verschillen als ze het over zichzelf hebben, ze zien zichzelf toch als outsider en buitenstaander, terwijl; “ongelijkheid en sociaaleconomische onrechtvaardigheid gewoon ver van je af staan, als zeven-vinkje.” (blz. 144)
Hij geeft een mooi voorbeeld uit het boek van Julia Wouterse, die als politicoloog over het politieke gekonkel en haantjesgedrag in Den Haag schreef. In haar boek: De zijkant van de macht. Waarom de politiek te belangrijk is om aan mannen over te laten: “Als politiek adviseur zag zij zelf jarenlang van dichtbij wat er gebeurt als je een aantal mannen die weten hoe belangrijk ‘zichtbaarheid’ wordt gevonden, bij elkaar in een onderhandelingskamer zet. “Zelfs mannen die in contact staan met hun “vrouwelijke kant” gaan zich als alfamannetjes gedragen. Het gaat dan om winnen, om scoren, om de ander op de knieën krijgen. Emoties spelen zogenaamd geen rol, al zijn de heren stuk voor stuk heetgebakerd en gedragen ze zich soms op een manier die bij vrouwen als hysterisch bestempeld wordt” (blz. 133).
Zo maakt Luyendijk het principe van een old boys network inzichtelijk. “Je hoort vaak dat het tijd wordt dat mannen zoals ik ‘plaatsmaken’ zodat anderen ‘erbij’ kunnen. Wij knikken dan braaf, en bezweren dat we meer diversiteit juist ‘prima’ vinden, ‘zolang het maar niet ten koste gaat van de kwaliteit.’ Hier zit denk ik de crux. De machtspositie van mannen zoals ik bestaat er niet alleen uit dat wij heel veel plaatsen bezet houden. Het gaat er vooral om dat wij mogen bepalen wie een plaats verdient. Dat bedoelen mannen zoals ik wanneer we zeggen dat diversiteit prima is zolang het maar niet ten koste gaat van de kwaliteit: wij moeten wel blijven bepalen wie ‘de besten’ zijn.” (blz. 134)
Zo vertelde een vrouw Luyendijk na een lezing over inclusiviteit dat de mannen haar, sinds Luyendijk als volvink de boodschap verkondigt, haar nu allemaal enthousiast gaan mansplainen wat ze als mannen verkeerd doen. Persoonlijk vond ik dat geweldig klinken, wat kan er tragi-komischer zijn dan een groep mannen die zich gretig voor je staan te verdringen om misselijkmakende machtsstructuren en masculiene mankementen aan je uit te leggen? Natuurlijk is het kenmerkend voor mannen dat er vervolgens ook weer een sport van wordt gemaakt om indruk te maken op vrouwen door het feminisme, intersectionaliteit, discriminatie en mechanismen van uitsluiting en onderdrukking aan de onderdrukten en de uitgeslotenen te gaan uitleggen, maar het lijkt me een goede zaak dat ze elkaar hierin gaan proberen te overtroeven in plaats van met hun Range Rovers en Jaguars.
De onschuld van de zevenvink
Luyendijk trekt een voorzichtige conclusie die me deed denken aan de documentaire Dancing With The Birds: mannen sloven zich verschrikkelijk uit, want zijn eigenlijk doodsbang dat ze er niet toe doen. Het is een angst om zo luid mogelijk te overstemmen, ook als het ten koste gaat van de meerstemmigheid in het debat. Zo reflecteert Luyendijk: “Zolang wij deze zogeheten ‘definitiemacht’ van kwaliteit behouden, zullen wij altijd zelf vooraan staan. We maken de eigenschappen en vaardigheden die we dankzij ons nest en lichaam bijna als vanzelf meekregen heel belangrijk, en we blijven de eigenschappen en vaardigheden die we zelf nooit hoeven of ook maar kunnen ontwikkelen, consequent negeren, relativeren of zelfs in het geheel niet waarnemen.” (blz. 134). Ze zijn kortom veel te druk bezig om zichzelf als man te bewijzen.

Ik besloot de proef op de som te nemen en aan mijn dichtstbijzijnde vink te vragen of hij buikpijn had van zijn privileges. Hij had geen buikpijn van zijn privileges. Ik vroeg hem waarom niet. Hij vroeg me waarom wel. “Ik heb toch niks misdaan?” vroeg hij met een vergeet-me-nietjes-blauwe-blik. Ik beaamde dat hij als persoon niks had misdaan. “Dat betekent niet dat ongelijkheid moet blijven bestaan” voegde hij er gehaast aan toe. Maar hij trok het zich niet persoonlijk aan. Ik vroeg hem of het hem weleens was opgevallen dat mensen afwimpelen me nogal slecht verging, omdat ze nooit genoegen namen met een nee van mij, totdat hij er zelf bij kwam staan. Dat was hem inderdaad opgevallen. Daarom wilde hij ook altijd mijn hand vasthouden, mannen wegstaren en zelf het woord nemen. Hij had het gevoel dat hij me moest beschermen. Ik vertelde hem dat ik het soms weleens lastig vond zoveel extra-verbale-munitie in te moeten zetten, om te zorgen dat er door de buitenwereld naar me werd geluisterd, om te worden gehoord. Meestal komt de boodschap pas aan als ik hem zeven keer heb herhaald, tegen die tijd heb ik mezelf al tot een totale staat van Taylor Swiftiaanse-achtige furie heb opgefokt. Een eenvoudige ‘Ja’ of ‘Nee’ van mijn vriend was voor diezelfde buitenwereld afdoende. Mijn lievelingsvink staarde me met zijn blauwe blinkers aan, vouwde zijn lippen spijtig voor me dubbel (hij weet precies wanneer het hem betaamt om zijn lippen spijtig voor mij dubbel te vouwen) en ging van plaatsvervangende schaamte voor de buitenwereld lijken op een opgelaten zeehondje.
De mindergevinkten: Les Misérables

Luyendijk geeft talloze voorbeelden van mindergevinkten die moesten vechten voor hun plek; of het nu ging om het goede schooladvies, een fijne werkplek of de juiste inschatting van hun capaciteiten. Omdat de mindergevinkten niet aan de onzichtbare norm voldeden werden ze systematisch onderschat. De ervaringsdeskundigen die hij bij de diversiteitscommissies spreekt, hebben allemaal een groot incasseringsvermogen en relativeringsvermogen ontwikkeld om op de plek te komen waar ze zijn. Ze hebben zich moeten vervormen en aanpassen om niet buiten de boot te vallen, om zich niet te laten kisten of kleineren, om in de maatschappij overeind te blijven. Luyendijk voert veel verschillende verhalen op (van mensen met verschillende onderwijsniveaus, families en/of gemengde wortels) en concludeert wat voor velen al een bekend gegeven is: het is een kunst om tegen de vesting op te klimmen, niet in de kloof te flikkeren en door het glazen plafond te bungeejumpen (ik weet niet waarom maar ik zie bij ‘het glazen plafond’ altijd Lara Croft die zichzelf door een glazen wand stort).
Het zijn schrijnende voorbeelden: zo is er een Turks-Nederlandse jongen met een vwo cito-score die van zijn basisschool ‘de havo mag proberen’ en hoort een Marokkaanse jongen dat een vriendje het ‘wel tegen zijn moeder moet zeggen als hij dat soort kinderen (lees: hem) mee naar huis neemt’. De solidariteit van de verzorgingsstaat valt bovendien tegen: bijna een kwart miljoen kinderen groeit op in armoede. De directeuren van de bedrijven die Luyendijk voor zijn lezingen over sociale ongelijkheid ontvangen, werpen een vertederde blik op de diversiteitscommissie en vertrekken, alsof het thema ze verder niet persoonlijk aangaat. De onderwijskundigen die hij spreekt hebben spottend de vaste uitspraak: ‘Gefeliciteerd met het diploma van je ouders’ omdat hun komaf/afkomst vaak de doorslaggevende factor is, in plaats van het talent en de capaciteiten van het kind.
De zeven vinkjes stelt zowel het gedrag van de zeven-vinkers als hun machtsstructuren terecht aan de kaak. De observatie dat het eigenlijk om een kleine en selecte groep in een machtsvacuüm gaat, is eveneens waardevol. Wel lijkt het erop dat Luyendijk de mensen met minder vinkjes; vrouwen, homo’s, laagopgeleiden, de provincialen en de immigranten (Joods zijn is soms ook nog wel een dingetje), soms allemaal wat makkelijk op één grote hoop gooit, waardoor het boek duidelijk gericht is aan de zeven-vinkers. De manier waarop ‘wij’ kriskras door elkaar worden opgevoerd, is misschien bedoeld als een poging om Gloria Wekkers begrip van intersectionaliteit (door het online magazine oneworld beschreven als het samenspel dat verschillende kenmerken als kleur, sekse of klasse tot structurele voordelen en nadelen kunnen leiden) invoelbaar te maken, maar de toon deed me steeds meer denken aan Les Misérables.
Dat het boek ook wrevel heeft opgewekt begrijp ik: door de toon komt het soms een beetje over alsof Luyendijk de andersgevinkten aan de zeven-vinkers introduceert als de muppets: wist je dat je bijvoorbeeld ook een; laagopgeleide zwarte vrouw, een witte heteroman uit een lagere klasse of een hoogopgeleide en onafhankelijke lesbische vrouw kunt zijn? Luyendijk vraag zich af hoe het zou zijn geweest als hij in een rolstoel terecht zou zijn gekomen, hoe het hem zou zijn vergaan als een Olga Luyendijk, als hij op mannen verliefd was geworden, of als hij ouders uit de arbeidersklasse had gehad en tijdens het studeren langzaam van ze vervreemd was geraakt. Hij beschrijft hoe hij in een bioscoopzaal in Egypte zit en zich realiseert dat de westerse man wordt afgebeeld als een parodie, als het ultieme kwaad dat moet worden verslagen, een uitvergroting waar iedereen om hem heen, inclusief zijn vrienden in Caïro, om in een deuk ligt. Luyendijk voelde zich plotseling een beetje awkward. Hij heeft een soort omgekeerde ervaring van het door Edward Saïd beschreven oriëntalisme.
Misselijkmakende machtsstructuren: shooting the messengers?
Als literatuurwetenschapper en olijfgekleurde vrouw waardeerde ik het gedachte-experiment waarin hij zich in andermans schoenen probeert te verplaatsen, en ik weet dat het soms begint bij het benoemen van het probleem, maar tegelijkertijd leest de toon soms behoorlijk aanmatigend. Even los van blinde vlekken en het zogenoemde ‘onder een steen hebben geleefd’ (wat Luyendijk geografisch gezien echt niet heeft gedaan) gaat Luyendijk er verder niet op in dat de witte, hoogopgeleide, hardwerkende man zelf ook in een keurslijf van verwachtingen en vooroordelen zit. We zijn in zekere zin allemaal ingesnoerd. Maar goed, of ik Luyendijk de aanmatigende toon moet verwijten weet ik niet, want de wereld ís ook aanmatigend, denigrerend, discriminerend en soms zelfs ronduit vijandig tegenover de mensen die geen vermogende witte zeven-vinker zijn. Of zoals de Joodse cabaretier Micha Wertheim gevraagd naar zijn vinkjes gekscherend opmerkt: “Wit. Ja, al was er niet al te lang geleden wel wetgeving in ons land die mijn familie niet per se in een geprivilegieerde positie plaatste. Dat heeft behoorlijk wat naschokken gehad.”
Luyendijks afsluitende voorstel is om de categorie ‘witte mannen’ te vernauwen tot ‘zeven-vinkjes’ en tegelijkertijd de huidige diversiteit van lichaamskenmerken te verbreden tot een diversiteit van levenservaringen. Deze levenservaringen hangen samen met je lichaam – als vrouw, persoon van kleur of lhbtiq+, maar het kunnen ook ervaringen zijn “met je sociale klasse, met je cultuur en met andere eigenschappen die buiten de gangbare normen vallen”. Het leverde hem de afgelopen weken een storm aan kritiek op, maar zulke pijnlijke machtsstructuren benoemen en blootleggen gaat niet zonder slag of stoot. Shooting the messengers heeft daarbij volgens mij niet zoveel nut en lost de problemen niet op.
Als het boek De zeven vinkjes iets goed illustreert, dan zijn het de dubbele boodschappen waarmee onze samenleving is doorspekt; je mag volkomen jezelf zijn, mits je wel aan alle voorwaarden, kenmerken en eisen voldoet. Mocht dat niet het geval zijn; dan zul je jezelf moeten toelichten, nader verklaren, verantwoorden, uitleggen of verdedigen. En dubbel zo hard werken om serieus te worden genomen. We leven in een wereld waarin de vooroordelen in een doorlopende stroom over ons heen vloeien. Zo hebben we paradoxaal genoeg maar bar weinig bewegingsruimte en wordt alles wat wel wezenlijk is (zoals bijvoorbeeld betaalbare en toegankelijke zorg voor iedere burger) van secundair of ondergeschikt belang gemaakt, totdat de zeespiegel zo ver is gestegen dat we al twitterend en bekvechtend zijn verdronken.
Joris Luyendijk: De zeven vinkjes -Hoe mannen zoals ik de baas spelen, verscheen in februari 2022 bij uitgeverij Pluim.